Home Kennis Aanvullingswet Grondeigendom Omgevingswet (I) – Voorkeursrecht

Aanvullingswet Grondeigendom Omgevingswet (I) – Voorkeursrecht

12 juli 2016
Jelmer Procee

Op 1 juli jl. is de internetconsultatie van het wetsvoorstel Aanvullingswet Grondeigendom Omgevingswet aangevangen. Dit wetsvoorstel regelt het gemeentelijk voorkeursrecht, onteigening en een nieuw instrument stedelijke kavelruil. Dit blogbericht gaat over de belangrijkste voorgenomen wijzigingen ten opzichte van de huidige Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) bij de integratie in de Omgevingswet.

De huidige regeling

De huidige Wvg stelt gemeenten (en in voorkomende gevallen de provincie en de staat) in staat een voorkeursrecht te vestigen op percelen. Dit om ruimtelijke ontwikkeling te vergemakkelijken en om speculatie tegen te gaan. Percelen bezwaard met een voorkeursrecht zijn niet vrij overdraagbaar. De eigenaar moet zijn grond eerst aan de gemeente aanbieden. Ziet de gemeente af van aankoop, dan kan de eigenaar zijn grond aan derden verkopen. Het voorkeursrecht vervalt niet, maar beperkt de nieuwe eigenaar op gelijke wijze. Voorts voorziet de wet in een prijsbepalingsprocedure voor als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken.

Het wetsvoorstel

De Aanvullingswet voegt een nieuw hoofdstuk 9 toe aan de Omgevingswet getiteld “voorkeursrecht”. Uitgangspunt is het bestaande systeem alleen aan te passen waar nodig. Het gaat vooral om aanpassingen om het voorkeursrecht in te passen in het systeem van de Omgevingswet. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel ook in een aantal inhoudelijke wijzigingen. De belangrijkste wijzigingen volgens het wetsvoorstel zetten wij hieronder op een rij:

• Een voorkeursrecht kan straks worden gebaseerd op een omgevingsvisie, een programma of een omgevingsplan, waar nu vestiging mogelijk is op grond van een bestuurlijke visie, structuurvisie of bestemmingsplan.

• Een voorkeursrecht wordt bekendgemaakt door toezending aan de eigenaar en beperkt gerechtigden. Ook dient een voorkeursrecht te worden geregistreerd in het Register Omgevingsdocumenten.

• Een voorkeursrecht op basis van een bestemmingsplan geldt thans voor een periode van 10 jaar. Een voorkeursrecht krachtens een Omgevingsplan geldt straks voor vijf jaar, maar kan een keer worden verlengd (artikel 9.11 lid 2).

• Het herhalingsverbod gaat van 2 jaar naar drie jaar.

• Als de gemeente het voorkeursrecht op grond van een omgevingsplan verlengt met vijf jaar (9.11 lid 2) en vervolgens na een aanbod van de vervreemder afziet van aankoop of niet binnen de termijn beslist op het verzoek, dan vervalt het voorkeursrecht van rechtswege.

• Als de eigenaar de bestemming zelf wil realiseren in overeenstemming met de daaraan gestelde eisen in het omgevingsplan, dan kan hij B&W vragen de grond toch te mogen vervreemden ondanks het voorkeursrecht.

• De bepaling op grond waarvan een eigenaar kan verzoeken het voorkeursrecht te laten vervallen, komt niet terug in de nieuwe wet. De Awb voorziet al in de bevoegdheid te beslissen op een dergelijk verzoek. Verschil is wel dat bij vestiging door de raad ook de raad om intrekking moet worden verzocht, terwijl B&W nu bevoegd gezag zijn.

Overige bijzonderheden

Naast de wijzigingen valt nog een aantal zaken op. Allereerst lijkt het weer noodzakelijk om telkens opnieuw een vestigingsbesluit te nemen om te voorkomen dat het voorkeursrecht vervalt. Dit terwijl de geldigheidsduur nu automatisch wordt verlengd bij vaststelling van een nieuw planologisch onderlegger. Daarnaast is opvallend dat het bevoegd gezag een voorkeursrechtbeschikking volgens het voorstel expliciet financieel moet onderbouwen. Het bevoegd gezag lijkt dus te moeten onderbouwen dat de financiën beschikbaar zijn om gronden aan te kunnen kopen. Tot slot gaat het herhalingsverbod alleen gelden voor dezelfde overheid. Het lijkt dus wel mogelijk om een nieuw voorkeursrecht te vestigen door bijvoorbeeld een provincie als de grond eerder is bezwaard geweest met een gemeentelijk voorkeursrecht.

Tot slot

Een ieder is nu in de gelegenheid in te spreken. Wij zijn vooral benieuwd naar de reacties over de “zelfrealisatie” uitzondering en de nieuwe eis dat steeds nieuwe beschikkingen noodzakelijk zijn.