Home Kennis Wel nieuwe ontwikkeling, geen parkeerregeling. Kan dat?

Wel nieuwe ontwikkeling, geen parkeerregeling. Kan dat?

Veel gemeente worstelen met het vormgeven van een planregeling die borgt dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid maar tegelijkertijd voorkomt dat er een overschot aan beschikbare parkeerplaatsen ontstaat. Dat dit maatwerk vraagt, illustreert een tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak over het bestemmingsplan Hart van Zuid, van de gemeente Rotterdam van 22 juni jl.

Opzet planregeling 

Aan de hand van een opgestelde parkeerbalans was door de raad vastgesteld dat in openbaar gebied voldoende restcapaciteit bestond om een deel van de nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken zonder het vereiste dat in extra parkeerplaatsen moest worden voorzien. Om die reden was ervoor gekozen om te differentiëren in de eis van ‘voldoende parkeergelegenheid’ bij het gebruik van gronden conform de toegelaten bestemmingen. Bij alle bestemmingen gold de eis dat de oprichting van een gebouw of verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik, alleen mogelijk was indien werd voldaan aan de parkeernormen en berekeningsmethode zoals opgenomen in de Parkeernormennota die als bijlage aan de regels was gevoegd. Deze eis gold echter niet voor de bestemmingen ‘Gemengd-1, Gemengd-2 en Gemengd-4’ op grond waarvan een uitbreiding van Ahoy met een hotel, bioscoop, congrescentrum en muziekhal, een kunstenpand, een zwembad en de uitbreiding van het winkelcentrum  werd mogelijk gemaakt. De raad motiveerde deze differentiëring met de  stelling dat uit de opgestelde parkeerbalans zou volgen dat ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd zonder dat daarvoor aan toekomstige vergunninghouders een parkeereis zou moeten worden gesteld.

De Afdeling acht deze motivering echter niet toereikend omdat de raad er niet in slaagt te onderbouwen waarom nu voor die betreffende bestemmingen ‘Gemengd-1,Gemengd-2 en Gemengd-4’ geen parkeerregeling is getroffen in de planregels.  De Afdeling acht de betreffende planregel daarom in strijd met het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:46 Awb.

Wat is nu het probleem?

Hoewel de uitspraak dit niet expliciteert, vermoed ik dat het probleem er met name uit bestaat dat de parkeerbalans de parkeervraag van alle in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe functies weergeeft waarbij de gemeenteraad voor bepaalde bestemmingen vervolgens bepaalt dat de bestaande parkeercapaciteit toereikend is. Daarbij wordt geen aandacht besteed aan de vraag of die ‘vrijgestelde’ bestemmingen ook als eerste zullen worden gerealiseerd. Als dat immers het geval is, is heel goed verdedigbaar om de restcapaciteit eerst voor die nieuwe bestemmingen te benutten. Als echter eerst andere bestemmingen  niet zijnde ‘Gemengd 1, 2 of 4’ worden gerealiseerd, is het vreemd om daarvan te eisen dat nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd omdat de restcapaciteit ‘gereserveerd’ moeten blijven voor andere bestemmingen.

Wat is de oplossing? 

Het motiveringsgebrek zal op verschillende manieren kunnen worden opgelost.

Ik denk daarbij in de eerste plaats aan een motivering dat de bestemmingen Gemengd 1, 2 en 4 in de planning als eerste gerealiseerd zullen worden waardoor logisch is om de restcapaciteit op voorhand aan die ontwikkelingen toe te rekenen.

Als een dergelijke verdedigingslijn niet mogelijk is, dan zou de uitzondering voor de genoemde bestemmingen ‘Gemengd 1, 2 en 4’ geschrapt kunnen worden in de planregel in combinatie met het opnemen van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor de situatie dat met een parkeerbalans kan worden aangetoond dat in de omgeving voldoende restcapaciteit aanwezig is. Daarmee wordt de facto hetzelfde resultaat bereikt, alleen wordt de restcapaciteit in beginsel opengehouden voor alle nieuwe functies.

Deze casus laat zien dat het vertalen van een op zichzelf goed verdedigbare maatwerkoplossing naar een Raad van State-proof planregel, nog niet eenvoudig is. Uitdagend blijft het wel!

Bron: Afdeling bestuursrechtspraak 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1747