Home Kennis VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” getoetst

VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” getoetst

8 mei 2015
Lianne Barnhoorn

De VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” is een handig hulpmiddel om te komen tot een goede ruimtelijke ordening. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden tussen milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld: een afvalverwerkingsbedrijf) en gevoelige functies (bijvoorbeeld: woningen) opgenomen. Als gevolg van jurisprudentie heeft de publicatie de status van ‘pseudo-wetgeving’ gekregen, waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken. De Afdeling bestuursrechtspraak toetst hier streng op, zo blijkt wel uit de uitspraak van 6 mei j.l. over het bestemmingsplan “Hooglanderveen en Vathorst”. 

Wat was er aan de hand?

Het bestemmingsplan “Hooglanderveen en Vathorst” maakt de bouw van een aantal woningen mogelijk nabij een afvalverwerkingsbedrijf. In een tussenuitspraak is door de Afdeling reeds overwogen dat bij het vaststellen van het plan niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het afvalverwerkingsbedrijf. Ook had de raad geen rekening gehouden met andersoortige hinder, zoals geluid- en stofhinder. De raad is de gelegenheid geboden dit gebrek te herstellen. In de nadere motivering heeft de raad gesteld dat ter plaatse van de voorziene woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van het afvalverwerkingsbedrijf niet worden aangetast. De raad wijst er op dat slechts een klein deel van de woningen binnen de richtafstand voor geur is gelegen, maar dat van die richtafstand kan worden afgeweken. Voor andersoortige hinder zou aan de richtafstanden worden voldaan.

Het oordeel van de Afdeling

Appellant stelt allereerst dat de puinbreekinstallatie zich feitelijk bevindt op het oostelijk deel van het bedrijfsterrein en daarmee dichtbij de voorziene woningen. Op grond van het bestemmingsplan is de puinbreekinstallatie echter alleen toegestaan op gronden in het westelijk deel van het bedrijfsterrein. De Afdeling oordeelt dat uit moet worden gegaan van de locatie die planologisch is toegestaan en niet van de locatie waar de installatie zich volgens appellant (feitelijk) bevindt.

De uitspraak van de Afdeling onderschrijft bovendien dat het voor bestuursorganen van groot belang is nauwkeurig te beoordelen in welke categorie-indeling de milieubelastende activiteit valt. De raad stelde zich namelijk op het standpunt dat voor een puinbreker in de VNG-publicatie een richtafstand van 300 meter wordt gehanteerd en dat de voorziene woningen niet binnen die richtafstand zijn gelegen. De Afdeling stelt echter vast dat voor het breken van een dergelijke hoeveelheid puin en asfalt een richtafstand van 700 meter wordt gehanteerd. Niet is uitgesloten dat een deel van de voorziene woningen onaanvaardbare hinder zal ondervinden van de puinbreker, nu een deel van de woningen binnen een afstand van 700 meter is gepland. De raad heeft ook niet gemotiveerd dat van de VNG-publicatie kan worden afgeweken.

Eén van de ‘andersoortige hinder’ waar de Afdeling zich in deze uitspraak over uitlaat, is stofverspreiding en stofhinder. Hiervoor geldt op grond van de VNG-publicatie een richtafstand van 100 meter. Een nog uit te werken woonbestemming is gelegen binnen deze richtafstand. De Afdeling oordeelt dat ook deze uitwerkingsplicht moet voldoen aan de richtafstanden in de VNG-publicatie. De raad heeft niet nader gemotiveerd waarom van deze richtafstanden kan worden afgeweken.

Tot slot wijst de Afdeling nog op het feit dat de raad van een maximale invulling van de planologische mogelijkheden van het afvalverwerkingsbedrijf had moeten uitgaan. Een dergelijke maximale invulling kan immers meer hinder veroorzaken voor de voorziene woningen dan in de vergunde situatie het geval is.

Bron: Afdeling Bestuursrechtspraak, 6 mei 2015, 201309408/4/R2