Home Kennis Verwijzing naar beleid onvoldoende grondslag bij weigering om omgevingsvergunning te verlenen

Verwijzing naar beleid onvoldoende grondslag bij weigering om omgevingsvergunning te verlenen

15 februari 2018
Daniëlle Roelands - Fransen
en
Jim Zweers

Een weigering van een omgevingsvergunning mag niet alleen gestoeld worden op een enkele algemene verwijzing naar restrictief beleid. Dat is de belangrijke les die volgt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 14 februari jl.

Feiten van de zaak

De appellant bezit een perceel waarop zich, naast zijn woning, een voor bewoning geschikte voormalige schuur bevindt. In 2009 is aan deze voormalige schuur een huisnummer toegekend. Deze voormalige schuur wil de appellant gaan gebruiken als tweede woonruimte. In 2015 vraagt de appellant een tijdelijke omgevingsvergunning aan, teneinde de tweede woonruimte te kunnen realiseren. Met de tijdelijke omgevingsvergunning wil de appellant de periode overbruggen tot de tweede woonfunctie door het bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt. Op het moment van aanvraag wordt volgens het bestemmingsplan namelijk hoogstens één woonfunctie per bestemmingsvlak toegestaan. De gevraagde vergunning wordt door het college geweigerd. Het daartegen gemaakte bezwaar en beroep worden beiden ongegrond verklaard.

Standpunt van het college van B&W 

Op basis van artikel 2.12, lid 1, aanhef en onder a, onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), heeft het college beleidsregels vastgesteld. Op basis van deze beleidsregels wordt per geval gekeken of medewerking kan worden verleend aan afwijking van het bestemmingsplan. Bij de afwijzing van de omgevingsvergunning heeft het college enkel verwezen naar de beleidsdocumenten, waaruit volgt dat in beginsel geen medewerking wordt verleend aan het realiseren van nieuwe woonfuncties. Het college leidt hieruit af dat de realisering van de woonruimte niet mogelijk is.

Overwegingen van de Afdeling 

De Afdeling overweegt, dat terwijl uit het beleid van de gemeente volgt dat de ruimte om nieuwe woonruimtes te realiseren beperkt is en dat een restrictief beleid wordt gevoerd, dit niet betekent dat realisering van een nieuwe woonruimte zonder meer is uitgesloten. Een enkele algemene verwijzing naar het desbetreffende beleid is volgens de Afdeling dan ook onvoldoende. Het ligt op de weg van het college om te beoordelen of de realisatie vanuit ruimtelijk oogpunt in dit geval aanvaardbaar is, aldus de Afdeling. Hoewel het beleid een rol kan spelen bij de belangenafweging betreffende de beslissing om een omgevingsvergunning te verlenen, dienen ook andere belangen te worden meegewogen. Omdat andere belangen niet zijn meegewogen, overweegt de Afdeling dat het besluit onvoldoende daadkrachtig is gemotiveerd en niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Het besluit tot weigering van de verlening van de omgevingsvergunning wordt vernietigd en het college zal opnieuw op het bezwaarschrift van de appellant moeten beslissen.

Waarom is deze uitspraak relevant? 

Deze uitspraak is relevant omdat het laat zien dat bij de behandeling van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning een goede belangenafweging moet worden gemaakt. Bestuursorganen moeten er met name op bedacht zijn dat zij niet kunnen volstaan met enkel het verwijzen naar restrictief beleid. Dit is, zoals volgt uit de uitspraak, eveneens het geval als de beoogde omgevingsvergunning in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Gekeken moet worden of de verlening van de omgevingsvergunning vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. Het gehanteerde beleid kan uiteraard wel een rol spelen bij die belangenafweging, maar kan niet de enkele reden vormen dat een aanvraag wordt geweigerd.

Link: ABRvS 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:515