Home Kennis Rust de saneringsplicht ook op de verhuurder van een terrein waar een ander bedrijfsactiviteiten verricht?

Rust de saneringsplicht ook op de verhuurder van een terrein waar een ander bedrijfsactiviteiten verricht?

3 februari 2017
Edward Brans
en
Katrien Winterink

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 1 februari 2017 uitspraak gedaan over een beschikking ernst en spoed waarin is aangegeven wie de betreffende verontreiniging dient te saneren.

Achtergrond

Bij besluit van 18 januari 2016 hebben B&W krachtens de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming (Wbb) vastgesteld dat op een locatie te Leiden sprake is van een geval van ernstige verontreiniging dat met spoed moet worden gesaneerd. Op een van de percelen waar de verontreiniging zich bevindt was in het verleden een chemische wasserij was gevestigd. Dit perceel is door B&W als bronperceel van de verontreiniging aangemerkt.

Bij het besluit van 18 januari 2016 hebben B&W bepaald dat de eigenaresse van het bronperceel uiterlijk op 1 augustus 2019 een saneringsplan moet hebben ingediend en uiterlijk op 1 februari 2020 met de sanering moet zijn aangevangen. Tegen het besluit van 18 januari 2016 is de eigenaresse van het bronperceel in beroep gegaan.

Eén geval van verontreiniging?

Volgens de eigenaresse van het bronperceel hebben B&W niet aangetoond dat er sprake is van één geval van verontreiniging in de zin van artikel 1 Wbb. De Afdeling oordeelt dat nu B&W aannemelijk hebben gemaakt dat de aangetroffen verontreinigingen met VOCl zijn terug te leiden tot de voormalige chemische wasserij, de oorzaak of de gevolgen daarvan niet gescheiden kunnen worden in verschillende organisatorische eenheden en zijn gelegen op aan elkaar grenzende percelen, B&W zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat technische, organisatorische en ruimtelijke samenhang bestaat.

Bronperceel?

De eigenaresse van het bronperceel betoogt dat de redenering van B&W dat zich op haar perceel de installaties van de chemische wasserij zouden hebben bevonden, onvoldoende is om het perceel als bronperceel aan te merken.

Het enkele feit dat in een onderzoeksrapport wordt gesproken van minimaal nog een bron onder het pand van een supermarkt, die gedeeltelijk is gelegen op het perceel van de eigenaresse, maakt niet dat het perceel van de eigenaresse niet als bronperceel kan worden aangemerkt. Het perceel van eigenaresse, waarop zich in het verleden de installaties van de chemische wasserij bevonden, is terecht als bronperceel van de verontreiniging aangemerkt.

Artikel 55b Wbb

De eigenaresse van het bronperceel verhuurt de percelen aan een onderneming die daarop een supermarkt exploiteert. Volgens haar ziet artikel 55b Wbb niet op haar geval van verontreiniging omdat zij als particuliere eigenaar het perceel slechts verhuurt aan een onderneming die op het perceel bedrijfsactiviteiten verricht. Zij is derhalve ten onrechte aangewezen als degene die de sanering moet uitvoeren.

Omdat er op het bronperceel een supermarkt wordt geëxploiteerd kan het bronperceel volgens de Afdeling worden aangemerkt als een bedrijfsterrein in de zin van artikel 55a Wbb. Anders dan de eigenaresse veronderstelt, kan naar het oordeel van de Afdeling uit artikel 55b Wbb niet worden opgemaakt dat slechts de eigenaar van een bedrijfsterrein die zelf ondernemer is en daarop bedrijfsactiviteiten verricht, verplicht is de bodem te saneren.

B&W hebben de eigenaresse in de beschikking ernst en spoed dan ook terecht aangewezen als degene die de sanering moet uitvoeren.

Bron: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:230