Home Kennis Het permanent bewonen van een recreatiepark: een nieuwe stedelijke ontwikkeling

Het permanent bewonen van een recreatiepark: een nieuwe stedelijke ontwikkeling

2 juni 2016
Laura van der Meulen

Op 1 juni jl. heeft de Afdeling een belangrijke uitspraak gewezen voor het toepassingsbereik van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden kan ook als geen sprake is van nieuw ruimtebeslag sprake zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die moet worden getoetst aan de Ladder. Zo vormt het legaliseren van permanente bewoning van recreatiewoningen een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Wat was er aan de hand?

Aan de orde is het recreatiepark Patersven in de gemeente Zundert. De raad heeft het bestemmingsplan "Parc Patersven" vastgesteld. Het park beslaat 28 ha en omvat 480 bouwpercelen en strekt tot legalisering van illegale permanente bewoning van recreatiewoningen. Het voorheen geldende bestemmingsplan stond permanente bewoning van de recreatiewoningen niet toe.

Tegen het plan zijn twee omwonenden van het park opgekomen. Zij vrezen overlast door de permanente bewoning van de recreatiewoningen door onder meer arbeidsmigranten. Onder meer wordt aangevoerd  dat het bestemmingsplan in strijd is met de Ladder. Er is weliswaar behoefte aan huisvesting voor onder meer arbeidsmigranten in de regio, maar hieraan mag volgens appellanten niet tegemoet worden gekomen door het toestaan van illegale permanente bewoning van recreatiewoningen buiten bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is deze locatie niet passend ontsloten, aldus appellanten.

Een nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Afdeling ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij zijn twee aspecten van belang. Zo moet worden beoordeeld wat het planologisch beslag van enerzijds het voorheen geldende plan en anderzijds het voorliggende plan is. Daarnaast is van belang in hoeverre wordt voorzien in een functiewijziging.

In het voorheen geldende bestemmingsplan was permanente bewoning van recreatiewoningen niet toegestaan. In het huidige bestemmingsplan is aan 420 percelen met recreatiewoningen de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bewoning" toegekend, waardoor, naast verblijfsrecreatie, ook permanente bewoning is toegestaan. Op basis hiervan oordeelt de Afdeling dat het plan ten opzichte van het voorheen geldende plan voorziet in extra gebruiksmogelijkheden van een groot aantal van de bestaande recreatiewoningen. De Afdeling overweegt dat gelet op de aard en de omvang van de functiewijziging, waarbij permanente bewoning van 420 recreatiewoningen mogelijk wordt gemaakt, sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

De treden

En dus moet worden aangetoond dat het plan voorziet in een actuele regionale behoefte. Nu de raad ook niet heeft gemeend dat geen sprake zou zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is in de plantoelichting getoetst aan de Ladder. In de toelichting  wordt verwezen naar onderzoek waaruit volgt dat een kwantitatieve en kwalitatieve opgave rust op gemeenten in de regio om te voorzien in adequate huisvestiging voor arbeidsmigranten. Dat aan die opgave deels wordt tegemoet gekomen door het legaliseren van permanente bewoning van recreatiewoningen, is niet in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, Bro. Bovendien weegt de Afdeling mee dat het plan uitsluitend ziet op het omzetten van recreatiewoningen die al permanent worden bewoond. Aan de eerste trede wordt voldaan.

Ook de tweede trede levert geen probleem op. De Afdeling oordeelt dat in dit geval sprake is van bestaand stedelijk gebied. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie overweegt de Afdeling dat bij de vraag of sprake is van bestaand stedelijk gebied moet worden uitgegaan van hetgeen planologisch is toegestaan op grond van het voorheen geldende plan. Het voorheen geldende plan maakte een omvangrijk recreatiepark met maximaal 500 recreatiewoningen mogelijk en voorzag daarmee in een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van dienstverlening (zoals  bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro). Het plangebied vormt bestaand stedelijk gebied. En daarmee hoeft niet meer te worden getoetst aan de derde trede. De beroepgrond van appellanten dat geen sprake is van een passende ontsluiting, blijft onbesproken.

Tot slot

Ook als geen sprake is van nieuw ruimtebeslag kan sprake zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dat is het geval als de gebruiksmogelijkheden aanzienlijk worden uitgebreid. In dat geval moet een ontwikkeling  dus worden getoetst aan de Ladder!

Bron: AbRvS 1 juni 2016, nr. 201503801/1/R2 

Deel dit artikel via LinkedIn en e-mail

Contact

Laura van der Meulen
Laura van der Meulen