Home Kennis Kritische Depositie Waarde (KDW) stikstof niet heilig volgens Raad van State

Kritische Depositie Waarde (KDW) stikstof niet heilig volgens Raad van State

12 november 2014

De enkele omstandigheid dat de achtergronddepositie van stikstof de kritische depositiewaarde overstijgt, betekent nog niet dat een habitattype niet tot ontwikkeling kan komen. Dat is een belangwekkende overweging in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 november 2014 inzake de zomerbedverlaging Beneden-IJssel. Een nuance ten opzichte van eerdere jurisprudentie?

Wat was er aan de hand?

Een veehouder vreest dat de ontwikkeling van het habitattype stroomdalgrasland in een nabijgelegen uiterwaard (in het kader van het project Zomerbedverlaging Beneden-IJssel) in de toekomst de exploitatiemogelijkheden van zijn veehouderij zal beperken. Hij vecht daarom de omgevingsvergunning aan die de, voor het project benodigde, afwijking van het bestemmingsplan mogelijk maakt. De veehouder stelt dat het bevoegd gezag niet kan veronderstellen dat ontwikkeling van het stroomdalgrasland mogelijk is zonder in de toekomst aanvullende maatregelen te treffen om de depositie te verminderen. Dit omdat stroomdalgrasland een stikstofgevoelig habitattype is en de achtergronddepositie in de uiterwaard tot 2030 boven de KDW zal blijven. De veehouder vreest dat het verminderen van zijn emissierechten wel eens onderdeel van dergelijke maatregelen zou kunnen worden.

Het bevoegd gezag stelt zich op zijn beurt op het standpunt dat de ontwikkeling van stroomdalgrasland op basis van het huidige project wel degelijk mogelijk is, ondanks de KDW-overschrijding.

De Afdeling onderschrijft het argument van het bevoegd gezag. Een achtergronddepositie die de KDW blijvend overschrijdt is niet een op zich zelf staande reden om aan te nemen dat stroomdalgrasland zich niet kan ontwikkelen. Andere factoren zijn mede bepalend.

Wat is er mogelijk op basis van deze uitspraak?

In deze uitspraak speelt de KDW-discussie indirect in het kader van een omgevingsvergunning. Bovendien ziet de vergunning op een activiteit die mede gericht is op de ontwikkeling van stroomdalgrasland.

Veel vaker speelt de KDW een rol bij een Nbw-vergunning die wordt aangevraagd voor een activiteit die niet op natuurontwikkeling gericht is. Als de activiteit leidt tot een toename van stikstofdepositie in een gebied waar de KDW van een habitattype al overschreden wordt, is de huidige lijn van de Afdeling dat sprake is van significant verstorende effecten op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen (alhoewel een minieme toename op enkele locaties soms toelaatbaar is, zie AbRvS 9 april 2014, nr. 201301225/1/R2). Hier werd tot dusverre streng de hand aan gehouden (zie AbRvS 27 augustus 2014, nr. 201310592/1/R3).

Doordat in de huidige uitspraak de KDW als één factor in een integrale afweging van de ontwikkelmogelijkheden van een habitattype wordt gezien, is het de vraag of de Afdeling dit nu ook bij de beoordeling van Nbw-vergunningen gaat doen. Denk bijvoorbeeld aan een activiteit die weliswaar tot toename van stikstofdepositie leidt, maar waarbij aannemelijk gemaakt kan worden dat er geen verstorende effecten plaatsvinden voor habitattypen en soorten. Kan dit voortaan de toets van de Afdeling doorstaan?

Natuurlijk is het ontwikkelen van natuur anders dan een activiteit die daar niet op gericht is. Maar het is nu in ieder geval duidelijk dat de KDW niet meer heilig is.

Mede met het oog op de Programmatische Aanpak Stikstof die binnenkort in werking treedt zal het belang van deze discussie alleen maar toenemen!

Bron: AbRvS 5 november 2014, nr. 201401834/1/R6

Deel dit artikel via LinkedIn en e-mail