Home Kennis Hinder fietspad leidt tot waardevermindering van het overblijvende na onteigening

Hinder fietspad leidt tot waardevermindering van het overblijvende na onteigening

28 oktober 2014

De rechtbank Noord-Holland heeft in zijn vonnis van 9 juli 2014 bepaald dat hinder als gevolg van de aanleg van een fietspad op een onteigend stuk grond mee moet worden genomen in de schadeloosstelling. Ter discussie stond of er sprake was van waardevermindering van het overblijvende door hinder ten gevolge van gebruik van het aan te leggen fietspad op het onteigende, hinder door gebruik van een aan te leggen viaduct en hinder als gevolg van omlegging van de A9.

In deze zaak speelde de onteigening van een stuk tuin van gedaagde door de Staat ten behoeve van de realisatie van de omlegging van de A9 bij Badhoevedorp. Op het onteigende stuk perceel komt een fietspad. Discussie bestond over de hoogte van de waardevermindering van het overblijvende. Door gedaagde werd gesteld dat zijn perceel ernstig in waarde verminderde als gevolg van de uitvoering van het werk waarvoor onteigend is. Hij stelde dat deze waardevermindering werd veroorzaakt door vier aspecten:

  1. Vormverslechtering doordat er een hoek grond nodig was voor het aan te leggen fietspad;
  2. Hinder door fietsers en bromfietsers die gebruik zullen gaan maken van het fietspad, dat op de onteigende grond wordt aangelegd, en de vermindering van verkeersveiligheid door gebruik van het fietspad;
  3. Hinder als gevolg van het viaduct dat zal worden aangelegd en het gebruik ervan dat zal leiden tot vermindering van de verkeersveiligheid en
  4. Hinder in de vorm van verkeerslawaai, toename van luchtverontreiniging en te verwachten zichthinder als gevolg van de omlegging van de A9.

Artikel 41 Onteigeningswet

Ingevolge de Onteigeningswet wordt bij het bepalen van de schadeloosstelling rekening gehouden met de mindere waarde, welke voor niet onteigende goederen van de onteigende het rechtstreeks noodzakelijk gevolg van het verlies van zijn goed is. Bepalend is hierbij wat een redelijk handelend koper in het commerciële verkeer voor het overblijvende zou betalen. Hierbij is onder meer het arrest Sweeres van de Hoge Raad van 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AN7625) van belang. Uit dit arrest volgt dat bekeken moet worden of de hinder gesplitst kan worden in hinder die op het onteigende en hinder die elders veroorzaakt wordt.

Oordeel rechtbank

De rechtbank oordeelde dat geluidshinder als gevolg van gebruik van het fietspad, dat over het onteigende deel van het perceel loopt, niet kan worden gesplitst van gebruik buiten het onteigende. Daarnaast is sprake van vormverslechtering van het overblijvende, omdat aan een zijde een hoek ontbreekt. De rechtbank gaat niet mee in het betoog van gedaagde dat de hinder door het viaduct en de omlegging van de A9 (800 meter verderop gelegen) moet worden meegenomen in de schadeloosstelling, nu deze hinder niet wordt veroorzaakt door het gebruik van het werk op het onteigende.

Het vonnis van de rechtbank vormt een mooie combinatie van de lijn van het arrest Sweeres – ten aanzien van het fietspad – en het arrest Princeville van de Hoge Raad van 14 juli 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AV1106) – ten aanzien van de A9. Niet alleen hinder als gevolg van treinverkeer over het onteigende wordt als onsplitsbaar gezien, maar nu dus ook hinder als gevolg van fietsverkeer.

De Staat werd in deze procedure bijgestaan door Monique Rus-van der Velde.

Bron: Rechtbank Noord-Holland 9 juli 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:8435.

Deel dit artikel via LinkedIn en e-mail

Social tags