Home Kennis Het relativiteitsvereiste bij concurrenten en een beroep op art. 2.12 Wabo, hoe zit dat?

Het relativiteitsvereiste bij concurrenten en een beroep op art. 2.12 Wabo, hoe zit dat?

25 januari 2016
Daniëlle Roelands - Fransen

Op 20 januari jl. heeft de Afdeling een interessante uitspraak gedaan over het relativiteitsvereiste van art. 8:69a Awb in relatie tot concurrentiebelangen. Met de invoering van art. 8:69a Awb op 1 januari 2013 (Stb. 2012, 684) is het niet meer mogelijk om alle denkbare normen in te roepen ter vernietiging van een besluit. Op grond van art. 8:69a Awb mag de bestuursrechter een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel, als die regel kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die zich beroept op de schending. 

Het relativiteitsvereiste

De wetgever heeft met artikel 8:69a Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20). Een voorbeeld: een omwonende van voorziene woningen kan zich daarom niet beroepen op met de Wet geluidhinder strijdige geluidsnormen voor die nieuwe woningen. De omwonende heeft er immers in beginsel geen belang bij dat wordt voldaan aan de geluidsnormen voor de nieuwe woningen. Uiteraard kan wel een beroep worden gedaan op geluidsnormen voor de eigen woning, als de geluidsbelasting verandert door de komst van woningen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2013). Een ander voorbeeld: een concurrent van een supermarkt kan terecht constateren dat de richtafstanden ten opzichte van een sportveld niet in acht zijn genomen, maar de bestuursrechter zal het besluit niet op die grond vernietigen. Die richtafstanden strekken in beginsel namelijk niet tot bescherming van de belangen van de concurrent.

Wat was er aan de hand

In de zaak van 20 januari jl. is een omgevingsvergunning verleend aan Hornbach, voor het bouwen van een bouwmarkt/tuincentrum in Best. Daarbij is eveneens een overkapping van 312 m2 ten behoeve van laden en lossen vergund. Deze overkapping is in strijd met het bestemmingsplan. Daarom is de omgevingsvergunning verleend met toepassing van art. 2.12 lid 1, onder a, onder 2, Wabo, gelezen in samenhang met art. 4, onder 1, van bijlage II Besluit omgevingsrecht (betreffende “bijbehorende bouwwerken”). Tegen de omgevingsvergunning is bezwaar gemaakt en (hoger) beroep ingesteld door o.a. VNB Hasco en Praxis Vastgoed en Praxis Doe-het-Zelf Center B.V.

Praxis Doe-het-Zelf Center (hierna: Praxis) betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend met toepassing van art. 2.12 lid 1, onder a, onder 2, Wabo, gelezen in samenhang met art. 4, onder 1, van bijlage II Besluit omgevingsrecht. Volgens Praxis is de overkapping noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de in het bestemmingsplan voorgeschreven geluidsvoorschriften. Omdat de overkapping noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming kan deze niet als ondergeschikt of bijbehorend bouwwerk worden aangemerkt als bedoeld in art. 4, onder 1, van bijlage II Besluit omgevingsrecht. Volgens Hornbach had de rechtbank deze grond moeten afdoen met een verwijzing naar het relativiteitsvereiste. De in art. 2.12 lid 1, onder a, onder 2, Wabo opgenomen rechtsregel dat een activiteit niet in strijd moet zijn met een goede ruimtelijke ordening strekt volgens Hornbach niet ter bescherming van de belangen van concurrenten, zoals Praxis.

Uitspraak

De Afdeling overweegt dat art. 2.12 lid 1, onder a, onder 2, Wabo een regel betreft die is gesteld in het kader van de goede ruimtelijke ordening, waarvan het behouden en herstellen van een uit ruimtelijk oogpunt goed woon-, werk- en ondernemersklimaat een onderdeel vormt. Dit zijn ruimtelijke belangen. Die ruimtelijke belangen strekken mede tot bescherming van de door Praxis genoemde belangen. Daarbij overweegt de Afdeling dat niet op voorhand is uitgesloten dat vestiging van Hornbach zal leiden tot een minder goed ondernemersklimaat door een mogelijke vermindering van het aantal klanten van Praxis (en daardoor tot een daling van haar omzet en inkomsten). De rechtbank heeft Praxis terecht niet het relativiteitsvereiste tegengeworpen en artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2, Wabo strekt kennelijk tot bescherming van de belangen van Praxis.

De grond van Praxis slaagt echter niet. Dat de overkapping in de planregels als noodzakelijke akoestische maatregel is voorgeschreven, maakt niet dat de overkapping niet langer voldoet aan de in art. 1 lid 1, van bijlage II Besluit omgevingsrecht opgenomen omschrijving van een bijbehorend bouwwerk. Voor zover de overkapping in strijd is met het vigerende bestemmingsplan heeft het college terecht geoordeeld dat de overkapping ruimtelijk aanvaardbaar is.

Gelet op deze uitspraak kan een concurrent zich dus beroepen op strijd met art. 2.12 lid 1, onder a, onder 2, Wabo omdat daarin de eis van een goed ondernemersklimaat ligt besloten, waarbij een concurrent gebaat is.

Bronnen: AbRvS 20 januari 2016, nr. 201409473/1/A1, AbRvS 28 augustus 2013, nr. 201301970/1/R3