Home Kennis Handhaving in het licht van artikel 1 Eerste Protocol EVRM

Handhaving in het licht van artikel 1 Eerste Protocol EVRM

25 maart 2016

Op 23 maart jl. heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) uitspraak gedaan over de vraag of de oplegging van een last onder dwangsom tot het staken een gestaakt houden van de recreatieve verhuur van een woning, een schending oplevert van het eigendomsrecht ex artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De Afdeling oordeelt dat daarvan in dit geval geen sprake is. Daarnaast maakt de Afdeling duidelijk dat het reguleren van gebruik van een woning in een beheersverordening niet in strijd is met artikel 18 EVRM.

Wat was er aan de hand

Sinds 1973 is X eigenaar van een woning. X verhuurt deze woning regelmatig aan derden die het pand gebruiken voor recreatieve bewoning. Dit gebruik is op grond van de geldende beheersverordening niet toegestaan. In 2012 wordt de woning tijdelijk gesloten omdat een harddruglaboratorium was aangetroffen in de woning. Kort na de beëindiging van de sluiting, legt het college van burgemeester en wethouders aan X een last onder dwangsom op met als doel recreatieve verhuur van de woning in de toekomst te voorkomen. X tekent tevergeefs bezwaar en beroep aan tegen dit besluit. Vervolgens gaat X in hoger beroep.

In hoger beroep betoogt X onder meer dat het handhavend optreden door het college in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Op grond van deze bepaling heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Volgens X is onvoldoende gemotiveerd welk belang is gediend met de handhaving. Daarnaast zou onvoldoende onderbouwd zijn waarom handhaving in dit geval proportioneel is. In feite stelt X dus dat de oplegging van de last moet worden aangemerkt als een ongerechtvaardigde inmenging in zijn eigendomsrecht. In het verlengde daarvan zou het gebruiksverbod in de beheersverordening ook in strijd zijn met artikel 18 EVRM, waarin is neergelegd dat de beperkingen van de in het EVRM omschreven rechten en vrijheden - zoals het recht op eigendom - slechts mogen worden toegepast ten behoeve van het doel waarvoor zij zijn gegeven.

Oordeel Afdeling

De Afdeling gaat niet mee in het betoog van X.  In de kern oordeelt de Afdeling dat voor zover het gebruik van het eigendom wordt ingeperkt door de op grond van de beheersverordening opgelegde dwangsom, deze inperking in dit geval gerechtvaardigd is.

Daartoe overweegt de Afdeling dat het recht van de eigenaar op ongestoord genot van het eigendom niet absoluut is. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM wordt dit recht van de eigenaar begrensd door het recht van de staat om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. De beheersverordening, die de ruimtelijke inrichting van de gemeente regelt en het algemeen belang van een goede ruimtelijke ordening binnen de gemeente ten doel heeft, en het daarin opgenomen gebruiksverbod is een zodanige regulering. De beperking van het eigendomsrecht wordt aldus toegepast ten behoeve van het doel waarvoor het is gegeven - het algemeen belang - en daarom is geen sprake van strijd met artikel 18 EVRM, aldus de Afdeling.

Volgens de Afdeling staat het opnemen van een gebruiksverbod in de beheersverordening ook in redelijke verhouding tot dit doel van een goede ruimtelijke ordening. In dat verband merkt de Afdeling op dat het handhavend optreden in het voorliggende geval slechts ertoe leidt dat X de woning niet meer recreatief mag verhuren. De oplegging van de last onder dwangsom heeft niet tot gevolg dat aan X het eigendom van zijn woning wordt ontnomen en staat evenmin in de weg aan het gebruik van de woning voor reguliere bewoning door X en/of derden. Van een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is geen sprake.

Voor het overige slaagt het betoog van X evenmin en dus verklaart de Afdeling het hoger beroep ongegrond.

De bovenstaande uitspraak bevestigt de lijn van de Afdeling en het CBB op dit punt (vergelijk 

ABRvS 12 november 2003, nr. 200301877/1, ABRvS 28 april 2004, nr. 200306379/1 en CBB 13 december 2010, ECLI:NL:CBB:2010:BP0948).

Bron: ABRvS 23 maart 2016, nr. 201504625/1/A1

Deel dit artikel via LinkedIn en e-mail