Home Kennis Flora- en faunawet: belangrijke schade dient voldoende te worden onderbouwd

Flora- en faunawet: belangrijke schade dient voldoende te worden onderbouwd

10 september 2015
Roelof Reinders

De rechtbank Overijssel heeft op 28 augustus jl. een interessante uitspraak gewezen over afschot van ganzen ter bestrijding van belangrijke schade aan gewassen. In die uitspraak onderstreept de rechtbank dat, hoewel het bestuursorgaan enige vrijheid heeft bij de beoordeling of schade als belangrijk kan worden aangemerkt, in een concreet geval belangrijke schade wel voldoende dient te worden aangetoond voordat een ontheffing van de Flora- en faunawet (Ffw) kan worden verleend.

Schadebestrijding onder de Flora- en faunawet

Een groot aantal in Nederland voorkomende diersoorten is op grond van de Flora- en faunawet aangemerkt als beschermde inheemse soort. Het is onder meer verboden om deze diersoorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en faunawet biedt een uitzondering op dit verbod: Gedeputeerde Staten kunnen een ontheffing verlenen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Een ontheffing kan worden verleend als is voldaan aan een drietal voorwaarden:

  • Er moet sprake zijn van (een concrete dreiging voor) belangrijke schade aan gewassen;
  • Er dient geen andere bevredigende oplossing te bestaan;
  • De ontheffing dient geen afbreuk te doen aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

De Flora- en faunawet implementeert de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Uit jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie blijkt dat de bevoegdheid om af te wijken van de beschermingsregels voor soorten strikt moet worden uitgelegd. Lidstaten moeten waarborgen dat elke ingreep die de beschermde soorten raakt slechts wordt toegestaan op basis van besluiten die steunen op een nauwkeurige en treffende motivering (EHvJ 8 juni 2006 en EHvJ 7 maart 1996).

Voor de onderbouwing van belangrijke schade wordt doorgaans gebruik gemaakt van concrete waarnemingen door toezichthouders en schadegegevens van het Faunafonds. Een concrete dreiging voor belangrijke schade kan worden onderbouwd door middel van historische schadecijfers van het faunafonds over een periode van een aantal jaren.

Ontheffing voor afschot van ganzen

Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben een ontheffing verleend voor de afschot van drie soorten ganzen omdat deze soorten ernstige schade aan gewassen toebrengen. Voor de invulling van het begrip 'belangrijke schade' heeft GS aansluiting gezocht bij de normen die het Faunafonds daarvoor hanteert, te weten € 250,00 per bedrijf per meldingsjaar. Ter onderbouwing van de schade wijst de provincie allereerst naar het Faunabeheerplan waaruit volgt dat de schade veroorzaakt door ganzen sterk is toegenomen.

Vervolgens is op het niveau van wildbeheereenheden beoordeeld of er aanleiding is om tot ontheffing te komen. Bij een aantal wildbeheereenheden is door een toezichthouder geconstateerd dat er daadwerkelijk sprake is van belangrijke schade. In een aantal gevallen heeft de toezichthouder geconstateerd dat er een kans op het ontstaan van belangrijke schade is. Voor weer andere wildbeheereenheden is (een concrete dreiging voor) belangrijke schade aan gewassen onderbouwd door middel van historisch gebleken schade c.q. eerdere (gebruikte) ontheffingen ter voorkoming van schade.

De uitspraak van de rechtbank Overijssel

De rechtbank oordeelt dat deze methode op zichzelf toelaatbaar is, maar dat, in het licht van de uitspraken van het Europese Hof van Justitie, de onderbouwing van de noodzaak om maatregelen te treffen voldoende nauwkeurig en treffend dient te zijn. Volgens de rechtbank kan in de gevallen dat door een toezichthouder eenmalig wordt geconstateerd dat er daadwerkelijk sprake is van belangrijke schade nog wel gesproken worden van het “voorkomen van belangrijke schade” als bedoeld in artikel 68 van de Ffw. De enkele constatering van een kans op het ontstaan van belangrijke schade staat naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband tot de strekking van artikel 68 Ffw.

De rechtbank oordeelt dat wanneer de ontheffing wordt verleend vanwege historische schade, voor iedere wildbeheereenheid apart moet zijn aangetoond dat daadwerkelijk sprake is geweest van historische schade of een eerdere ontheffing. In de onderhavige zaak is daar geen sprake van. Slechts voor een deel van de wildbeheereenheden is gebleken van historische schade of een eerdere ontheffing. De verwijzing dat ganzen een actieradius van 30 km hebben acht de rechtbank onvoldoende bewijs dat bij de overige wildbeheereenheden sprake is van een (concrete dreiging voor) belangrijke schade aan gewassen. De ontheffing is op dit punt onvoldoende onderbouwd.

Deze uitspraak volgt op een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 april 2015 omtrent een ontheffing voor het doden van hazen ter bestrijding van gewasschade. De rechtbank oordeelde in deze uitspraak ook dat onvoldoende was gemotiveerd dat door toedoen van hazen belangrijke schade dreigde.

Waarschuwing

De uitspraken van de rechtbank Overijssel en Noord-Holland zijn een belangrijke waarschuwing voor het bevoegd gezag. Om beschermde soorten aan te kunnen pakken vanwege de (dreigende) veroorzaking van schade, moet de gestelde noodzaak wel voldoende nauwkeurig en treffend zijn onderbouwd. Deze soorten zijn in beginsel immers beschermd op grond van de Flora- en faunawet. Op dit beschermingsregime kan alleen dan een uitzondering worden gemaakt als de noodzaak daartoe ook is aangetoond. Voor een ecoloog is het argument dat ganzen een actieradius hebben van 30 km en daarom schade kunnen veroorzaken in de gebieden van alle binnen die radius gelegen wildbeheereenheden wellicht voldoende om dreigende schade aan te nemen. Een voldoende juridische onderbouwing vormt het volgens de rechtbank echter niet.

Bronnen: Rb. Overijssel, 28 augustus 2015, AWB 15/559EHvJ 8 juni 2006, C-60/05, WWF Italia e.a.EHvJ 7 maart 1996, C-118/94, Associazione Italiana per il WWF e.a.Rechtbank Noord-Holland, 22 april 2015, AWB 14/4544