Home Kennis Drie dagen wachten met aanzeggen bestuursdwang maakt deze onvoldoende spoedeisend

Drie dagen wachten met aanzeggen bestuursdwang maakt deze onvoldoende spoedeisend

28 september 2021
Katrien Winterink
en
Marije van Mannekes

Eén van de bestuursrechtelijke instrumenten die een bestuursorgaan ter beschikking heeft om overtredingen van de wet te lijf te gaan, is de oplegging van een last onder bestuursdwang. Daarbij deelt het de overtreder doorgaans schriftelijk mede dat na het verstrijken van de begunstigingtermijn, waarbinnen de overtreder zelf de kans krijgt de illegale situatie op te heffen, het bestuursorgaan de benodigde maatregelen zal treffen. Indien een situatie echter zo spoedeisend is dat er geen tijd is om de overtreder zelf nog de kans te geven om de overtreding te beëindigen, kan een bestuursorgaan er op grond van artikel 5:31 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor kiezen na het nemen van een besluit direct tot maatregelen over te gaan (spoedeisende bestuursdwang). Wanneer er zelfs geen tijd is eerst een besluit af te wachten, creëert artikel 5:31 lid 3 Awb de mogelijkheid zonder besluit en zonder begunstigingsstermijn zeer spoedeisende bestuursdwang toe te passen. In een uitspraak van 8 september jl. concludeert de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat, indien het bestuursorgaan drie dagen wacht voordat het handhavend optreedt en pas dan zeer spoedeisende bestuursdwang toepast, er kennelijk geen sprake is van een zodanige spoedeisende situatie dat toepassing van dit handhavingsinstrument gerechtvaardigd is.

Wat was er aan de hand?

In het Friese Broek op Langedijk staat een pand waarin zich onder meer verschillende restaurants, een sportcentrum, vergaderruimten, een welnessgelegenheid, een kinderdagverblijf, een bar, een filmzaal en een bowlinggelegenheid bevinden. Op enig moment constateert een toezichthouder van de gemeente dat in het pand de vereiste brandmeld- en ontruimingsinstallatie niet in werking was. Bij latere controles in de twee dagen erna komt de toezichthouder tot dezelfde conclusie. Een dag na de laatste controle gaat het college vervolgens over tot de oplegging van zeer spoedeisende bestuursdwang, huurt twee Rijksgediplomeerde brandwachten in ter vervanging van de brand- en ontruimingsinstallatie en stelt het besluit diezelfde avond op schrift. Een week daarna is de installatie daadwerkelijk geactiveerd. De kosten van de spoedeisende bestuursdwang verhaalt het college zo’n twee maanden later op de pandeigenaar.

Het college achtte deze situatie zeer spoedeisend nu op korte termijn meerdere kinderfeestjes en activiteiten gepland zouden staan in het pand. Daarbij zou de inzet van bedrijfshulpverleners geen adequate tijdelijke oplossing hebben geboden, zodat alleen de inzet van Rijksgediplomeerde brandwachten de benodigde brandveiligheid kon garanderen, en een onaanvaardbaar risico werd voorkomen.

De pandeigenaar is het hiermee niet eens en stelt dat het college niet bevoegd was de zeer spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Allereerst achtte het college de situatie op de dag van de eerste controle kennelijk niet zodanig spoedeisend dat meteen tot handhavend optreden is overgegaan. Daarbij had het college ook steeds de indruk gewekt dat de inzet van bedrijfshulpverleners juist wel voldoende zou zijn om de brandveiligheid te garanderen. Bovendien waren op korte termijn helemaal geen kinderfeestjes of andere evenementen in het pand gepland, zoals het college wel beweert. Het college had daarom net zo goed een last onder bestuursdwang met een korte begunstigingstermijn kunnen opleggen.

Hoe oordeelt de Afdeling?

De Afdeling gaat mee in het betoog van de eigenaar en oordeelt dat zich tijdens de eerste controle niet een dusdanige spoedeisende situatie voordeed dat het toepassen van zeer spoedeisende bestuursdwang gerechtvaardigd was. De Afdeling baseert zich hierbij op het feit dat het college de eigenaar vanaf de eerste constatering drie dagen heeft gegund om ervoor te zorgen dat de veiligheid in het pand gewaarborgd zou zijn. Het college had, op het moment dat het spoedeisende bestuursdwang oplegde, een last onder bestuursdwang op moeten leggen met een korte begunstigingstermijn om aan de last te voldoen. Een beperkt aantal uur was in dit geval voldoende geweest om maatregelen te treffen. Het college heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, ondanks dat het een aantal dagen heeft laten verstrijken, de situatie op het moment van toepassen van zeer spoedeisende bestuursdwang niet meer toeliet dat een korte begunstigingstermijn zou worden gegund.

In eerdere uitspraken van de Afdeling werd een wachttermijn van zes en negen dagen al te lang geacht voor het vereiste van spoedeisendheid onder artikel 5:31 lid 2 Awb. Nu concludeert de Afdeling dat ook bij een relatief kort tijdsverloop van drie dagen geen sprake meer is van spoedeisendheid.

Lees hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 8 september jl.