Home Kennis Concreet zicht op legalisatie? Kijk ook naar de onlosmakelijk samenhangende activiteiten

Concreet zicht op legalisatie? Kijk ook naar de onlosmakelijk samenhangende activiteiten

20 december 2019
Katrien Winterink
en
Marije van Mannekes

De beginselplicht tot handhaving brengt met zich mee dat tegen een overtreding in beginsel handhavend moet worden opgetreden. In uitzonderingsgevallen kan worden afgezien van handhavend optreden. Bijvoorbeeld wanneer sprake is van concreet zicht op legalisatie. Dit is volgens vaste rechtspraak bij een milieuvergunning (tegenwoordig de omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu”) het geval als een aanvraag is ingediend die voldoende gegevens bevat en het bevoegd gezag geen bezwaren ziet voor vergunningverlening. Een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 28 november 2019 benadrukt dat wanneer er binnen een project sprake is van ‘onlosmakelijk samenhangende activiteiten’ als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo het voldoen aan de criteria van zicht op legalisatie voor de activiteit milieu, niet leidend zijn voor het kunnen aannemen van zicht op legalisatie voor handelen in strijd met het bestemmingsplan en voor de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming.

Waar ging de zaak over?

Een omwonende van een bedrijf waar eenden worden geslacht ondervindt als gevolg van passerende vrachtwagens en het aantal te slachten pluimvee, in toenemende mate geur- en geluidsoverlast. Nu vast is komen te staan dat het bedrijf de milieuvergunning met betrekking tot de werktijden en het aantal transportbewegingen overtreedt, dient de omwonende bij het college van burgemeester en wethouders van Ermelo een handhavingsverzoek in. Daarop beslist het college in eerste instantie bevestigend en gaat over tot actie: middels een last onder dwangsom draagt het college het bedrijf op te handelen volgens de milieuvergunning. Tegen dit besluit maakt het bedrijf bezwaar. In de beslissing op bezwaar herroept het college de opgelegde last onder dwangsom. Nu het bedrijf in de tussentijd een aanvraag voor een nieuwe milieuvergunning heeft ingediend, onderbouwd met de nodige milieuonderzoeken, zou er sprake zijn van concreet zicht op legalisatie. De omstandigheid dat de omwonende ondanks de aanwezigheid van een luchtwasser geuroverlast ondervindt, betekent niet dat de geurnormen worden overschreden en dit als beletsel voor vergunningverlening moet worden aangemerkt, aldus het college. De omwonende gaat in beroep bij de rechtbank.

Hoe oordeelt de rechtbank?

Volgens de rechtbank voldoet de door het bedrijf gedane aanvraag voor de nieuwe milieuvergunning (omgevingsvergunning voor de activiteit milieu) aan de bovengenoemde criteria voor zicht op legalisatie: de aanvraag bevat voldoende gegevens voor een beoordeling van de gevolgen van het bedrijf voor het milieu. Het college heeft volgens de rechtbank dank ook terecht overwogen dat in verband met de ingediende aanvraag sprake was van concreet zicht op legalisatie met betrekking tot de milieuvergunning.

Echter is de rechtbank toch van oordeel dat er, op het moment dat het college de beslissing op het bezwaar nam, geen sprake was van concreet zicht op legalisatie. Voor het bedrijf is namelijk ook een omgevingsvergunning nodig voor de activiteit bouwen en de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan vereist. Dit zijn volgens de rechtbank ‘onlosmakelijk samenhangende activiteiten’ als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo. De aanvrager van een omgevingsvergunning dient er op basis van dit artikel zorg voor te dragen dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. Dit heeft het bedrijf op verzoek van de gemeente weliswaar naderhand gedaan, maar voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan is ook een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist.

Van concreet zicht op legalisatie is in dergelijke gevallen volgens eerdere jurisprudentie van de Afdeling pas sprake wanneer er een ontwerp-omgevingsvergunning met een verklaring van geen bedenkingen ter inzage is gelegd. Op het moment van de beslissing op bezwaar was dat niet het geval. Het college moet om die reden opnieuw beslissen op het bezwaar en bepalen in hoeverre er inmiddels concreet zicht op legalisatie bestaat.

Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 28 november 2019. ECLI:NL:RBGEL:2019:5429.