Home Kennis Vergunningverlening onder de Waterwet: wat zijn waterstaatkundige belangen?

Vergunningverlening onder de Waterwet: wat zijn waterstaatkundige belangen?

14 augustus 2015

Door Aart Jan van der Ven en Moniek Heerings.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft recent twee interessante uitspraken gewezen over het afwegingskader voor de verlening van een watervergunning (ABRvS 8 juli 2015, nrs. 201408882/1/A4 en 201410639/1/A4 en ABRvS 8 juli 2015, nr. 201410640/1/A4). Op grond van artikel 6.21 Waterwet kan de aanvraag voor een watervergunning alleen worden geweigerd als waterstaatkundige belangen zich tegen de verlening daarvan verzetten. De Afdeling bevestigt in de twee uitspraken van 8 juli 2015 dat deze regel strikt dient te worden toegepast.

Het kader van de Waterwet

Ingevolge artikel 6.21 Waterwet kan een vergunningaanvraag alleen worden geweigerd voor zover verlening van de vergunning niet verenigbaar is met de in de Waterwet (artikel 2.1 en artikel 6.11) genoemde doelstellingen c.q. belangen. Dit zijn:

  •  voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
  • bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen;
  • de doelmatige werking van een zuiveringstechnisch werk;
  • andere belangen, ten aanzien van handelingen die plaatsvinden in de Nederlandse exclusieve economische zone, voor zover die niet bij of krachtens andere wet zijn beschermd.

Met de invoering van de Waterwet ontstond onduidelijkheid over hoe strikt deze regel moet worden toegepast. In artikel 3:4 Awb is immers opgenomen dat het bevoegde bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt. Dit kunnen meer belangen zijn dan de voornoemde waterstaatkundige belangen, zoals de belangen van omwonenden of de economische belangen van nabij gelegen ondernemingen, maar ook ruimtelijke belangen en natuurbelangen. In het verleden is gepleit voor een brede kijk bij verlening van de watervergunning, voortbouwend op de jurisprudentie ontwikkeld vóór de inwerkingtreding van de Waterwet.[1]

Het einde van de brede kijk

Uit de uitspraken van de Afdeling die volgden op de inwerkingtreding van de Waterwet blijkt echter dat artikel 6.21 Waterwet strikt dient te worden toegepast: de watervergunning kan niet worden geweigerd op grond van andere dan waterstaatkundige belangen. De Afdeling oordeelde in de afgelopen jaren dat een watervergunning niet kan worden geweigerd op grond van privaatrechtelijke belangen voortvloeiend uit een opstalrecht[2], het achterliggende doel van het dempen van een watergang (realisatie van tuinbouwkassen),[3] en planologische belangen,[4] maar wel vanwege de veiligheid van de passagiers aan boord van een rondvaartboot.[5] In dit laatste geval oordeelde de Afdeling dat waterrecreatie raakt aan de vervulling van een maatschappelijke functie van het watersysteem (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Waterwet) en daarom ingevolge artikel 6.21 Waterwet wel een weigeringsgrond vormt.

De uitspraken van 8 juli 2015

In de twee uitspraken van 8 juli jl. gaat de Afdeling wederom in op het toetsingskader voor de verlening van watervergunningen. De uitspraken betreffen de verlening van watervergunningen voor het uitvoeren van baggerwerkzaamheden, het verwijderen van twee meerpalen en het aanbrengen van beschoeiing in het Zuidergat. Appellante is een scheepvaartonderneming gelegen aan het Zuidergat, die met haar schepen gebruik maakt van het water om haar percelen te kunnen bereiken. De scheepvaartonderneming vreest dat haar boten zullen vastlopen, omdat slechts tot een diepte van 1,2 m onder NAP wordt gebaggerd, en de meerpalen niet in hun geheel worden verwijderd,. Dit terwijl in een overeenkomst tussen de Staat en de gemeente en in een verkeersbesluit is vastgelegd dat de watergang een diepte zou krijgen van 1,7 m onder NAP. De vergunningen hadden daarom geweigerd moeten worden. De scheepvaartonderneming voert ook aan dat voor de uitvoering van de werkzaamheden een Flora- en faunwetontheffing vereist was vanwege de ter plaatse voorkomende bever. Nu die niet is verkregen hadden de watervergunningen ook om die reden geweigerd moeten worden.

De Afdeling oordeelt dat het belang van nakoming van de overeenkomst tussen de Staat en de gemeente en de uitvoering van het verkeersbesluit als zodanig geen belangen zijn die raken aan de doelstellingen van de Waterwet. Gelet op artikel 6.21 van die wet konden deze belangen dan ook geen reden zijn voor weigering van de vergunningen.

De belangen van de scheepvaartonderneming om het Zuidergat te kunnen gebruiken voor de scheepvaart en recreatie raken volgens de Afdeling echter wel aan de vervulling van een maatschappelijke functie door een watersysteem, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Waterwet. Het dagelijks bestuur van het waterschap had dit belang daarom moeten betrekken bij de beslissing op de aanvraag. Ten onrechte heeft het alleen gekeken naar de gevolgen van de werkzaamheden voor de veiligheid en stabiliteit van de betrokken waterkeringen.

De nakoming van de Flora- en faunawet (en het onderliggende belang van bescherming van soorten) merkt de Afdeling niet aan als een waterstaatkundig belang. Strijd met die wet kan daarom geen reden zijn voor weigering van een watervergunning.  Het waterschap dat de watervergunning verleent is bovendien niet het bevoegd gezag voor de verlening van een Flora- en faunawetontheffing. Er is geen rechtsregel op grond waarvan het waterschap verplicht was de verlening van deze eventueel vereiste ontheffing af te wachten alvorens op de aanvragen te beslissen, aldus de Afdeling.

De uitspraken van 8 juli jl. bevestigen de door de Afdeling ingezette lijn dat de weigeringsgronden in artikel 6.21 Waterwet strikt moeten worden toegepast. De uitspraken laten echter ook zien dat artikel 6.21 Waterwet nog steeds voor discussie kan zorgen bij de toetsing van vergunningaanvragen. Met name de betrekkelijk open formulering van de doelstelling “vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen” lijkt de deur op een kier te zetten voor het meewegen van andere dan de puur waterstaatkundige belangen. In zoverre ontstaat toch weer een iets bredere kijk op het toetsingskader van de Waterwetvergunning.

[1] Zie onder andere Th. G. Drupsteen, Een brede kijk, het specialiteitsbeginsel en de Waterwet in: Weids water: opstellen over waterrecht, Universiteit Utrecht: 2006.

[2] ABRvS 2 mei 2012, AB 2012/242 m.nt. A. van Hall, r.o. 2.3.1 en ABRvS 14 augustus 2013, AB 2013/318, m.nt. H.F.M.W van Rijswijck, r.o. 4.1.

[3] ABRvS 20 november 2013, AB 2014/30 m.nt. S. Handgraaf, r.o. 3.2.

[4] ABRvS 25 juni 2014, AB 2014/351 m.nt. H.F.M.W van Rijswijck, r.o. 3.2.

[5] ABRvS 25 juni 2014, AB 2014/351 m.nt. H.F.M.W van Rijswijck

Deel dit artikel via LinkedIn en e-mail