Home Kennis Raad van State: de woonboot weer in de belangstelling

Raad van State: de woonboot weer in de belangstelling

20 maart 2015

In een eerder blogbericht schreef Moniek Heerings over de uitspraak van 16 april 2014, waarin de Afdeling uiteenzet onder welke voorwaarden een woonboot kan worden aangemerkt als bouwwerk. In een interessante uitspraak van 25 februari 2015 borduurt de Afdeling op dit thema voort.

In het blogbericht van 11 juli 2014 schreef Moniek Heerings over de uitspraak van 16 april 2014, waarin de Afdeling de eerder ingezette koers doorzet dat een woonboot kan worden aangemerkt als bouwwerk in de zin van art. 2.1, eerste lid aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Afdeling zoekt voor invulling van het begrip “bouwwerk” aansluiting bij de definitie opgenomen in de modelbouwverordening. Uit deze definitie volgen vier criteria voor een bouwwerk. Het moet gaan om:

  • Een constructie van enige omvang;
  • van hout, steen, metaal of ander materiaal;
  • die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
  • en is bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Uitspraak Afdeling 16 april 2014

In de uitspraak van 16 april 2014 benadrukte de Afdeling dat het bedoeld gebruik ter plaatse (plaatsgebonden karakter) bepalend is, en niet de fysieke manier waarop de woonboot verbonden is met de bodem. Als gevolg van deze uitspraak kwalificeren een groot aantal woonboten als bouwwerk, waardoor voor het uitvoeren van een project zoals genoemd in art. 2.1 Wabo een omgevingsvergunning is vereist en de woonboot moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012.

Uitspraak Afdeling 25 februari 2015

In een nieuwe uitspraak van 25 februari 2015 over woonboten haakt de Afdeling aan op de bovengenoemde uitspraak. Deze zaak ging over het bestemmingsplan “Sixhaven”. Appellanten zijn eigenaar van een woonark met een ligplaats in de gemeente Amsterdam op het IJ.

Bestemming woonark

De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of de woonark van appellanten met de aanduiding "specifieke vorm van water - 3" als zodanig is bestemd. In het bestemmingsplan zijn ligplaatsen ten behoeve van woonboten, woonarken en woonvaartuigen toegestaan. Onder een woonschip wordt verstaan een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet. Gelet hierop is de planregeling voor woonarken alleen van toepassing op woonschepen die geen bouwwerk zijn als bedoeld in de Woningwet (thans: Wabo). De Afdeling verwijst naar de uitspraak van 16 april 2014, waaruit volgt dat het begrip bouwwerk niet in de Wabo is omschreven. De Wabo beoogt, gelet op de wetsgeschiedenis, bij het begrip "bouwwerk" aan te sluiten zoals dat onder de Woningwet werd aangeduid. De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar een uitspraak van 17 juli 2013, dat “voor de uitleg van het begrip bouwwerk ook bij toepassing van de Wabo aansluiting kan worden gezocht bij de modelbouwverordening die een bruikbare omschrijving van het begrip bouwwerk omvat. Deze luidt: "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren".”

Uit de ligplaatsvergunning van appellanten kan worden afgeleid dat de woonark van appellanten een constructie van enige omvang betreft. Niet in geschil is dat de woonark op indirecte wijze met de grond is verbonden door middel van een loopbrug die aan de kade is bevestigd. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de woonark niet geschikt is om te varen. Bij beantwoording van de vraag of boten als bouwwerken moeten worden aangemerkt, is niet bepalend hoe die verbondenheid fysiek is vormgegeven, maar is doorslaggevend dat de boten zijn bedoeld om ter plaatse als woning te functioneren. De woonark van appellanten wordt reeds sinds lange tijd ter plaatse voor woondoeleinden wordt gebruikt.

De Afdeling concludeert dat de voornoemde omstandigheden ertoe leiden dat de woonark van appellanten moet worden aangemerkt als een bouwwerk als bedoeld in de Wabo. De woonark van appellanten is niet als zodanig bestemd in het bestemmingsplan, waardoor de raad niet heeft bereikt wat hij blijkens paragraaf 3.6.4 van de plantoelichting heeft beoogd. De Afdeling draagt de deelraad op het geconstateerde gebrek te herstellen.

Bronnen:

AbRvS 16 april 2014, nr. 201306684/1/A1
AbRvS 17 juli 2013, nr. 201300743/1/A1
AbRvS 25 februari 2015, nr. 201405559/1/R1

Deel dit artikel via LinkedIn en e-mail

Social tags