Home Kennis Onderbouwing nut en noodzaak van recreatiewoningen in een bestemmingsplan

Onderbouwing nut en noodzaak van recreatiewoningen in een bestemmingsplan

23 juni 2015

In deze uitspraak van  17 juni jl. van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het om het door de gemeenteraad van Westerveld vastgestelde bestemmingsplan "Recreatiepark Landgoed ’t Wildryck te Diever". Tegen dit besluit is door appellanten beroep ingesteld omdat ze het nut en de noodzaak van het plan betwisten.

Het bestemmingsplan maakt de bouw van 80 nieuwe recreatiewoningen mogelijk, waarvan maximaal 38 recreatiewoningen zijn voorzien op een onbebouwd bosperceel in het noordwestelijke deel van het plangebied. De overige 42 recreatiewoningen zijn voorzien in het oostelijke deel van het plangebied en dienen ter vervanging van de thans aanwezige standplaatsen voor kampeermiddelen en bouwwerken voor recreatief nachtverblijf in de vorm van stacaravans en boschalets.

Overwegingen 

Volgens appellanten heeft de raad niet onderkend dat er geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene recreatiewoningen. Al zou die behoefte wel bestaan, dan is volgens appellanten niet onderzocht of in deze behoefte konden worden voorzien in een ander deel van het plangebied waar bestaande kampeerplaatsen konden worden ingeruild voor nieuwe recreatiewoningen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat de raad bij de beoordeling van de vraag of er behoefte aan recreatiewoningen bestaat, rekening heeft gehouden met de lage bezettingsgraad en de moeilijke verkoopbaarheid van de bestaande recreatiewoningen in het plangebied. Ook is niet gebleken dat:

- rekening is gehouden met het bestaande aanbod aan recreatiewoningen in de regio

- rekening is gehouden met de in bestaande bestemmingsplannen in de regio reeds voorziene uitbreiding van het aanbod van recreatiewoningen

- onder ogen is gezien dat, gelet op het bovenstaande, er in de regio mogelijk reeds sprake is van een overaanbod aan recreatiewoningen

Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de behoefte aan de realisatie van nieuwe recreatiewoningen in het plangebied en dus het nut en de noodzaak van het bestemmingsplan onvoldoende heeft gemotiveerd.

Bestuurlijke lus 

De Afdeling merkt op dat een goede beoordeling van het betoog van appellanten over het nut en de noodzaak van het plan, pas mogelijk is als het hiervoor genoemde motiveringsgebrek op grond van artikel 8:51d Awb is hersteld. De Afdeling draagt de gemeenteraad dan ook op om, in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil, het geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit binnen 26 weken te herstellen. De raad dient bij deze motivering rekening te houden met de door appellanten gestelde lage bezettingsgraad en moeilijke verkoopbaarheid van de bestaande recreatiewoningen in het plangebied. Tevens moet de raad het bestaande  regionale aanbod aan recreatiewoningen meenemen, net als de vraag of bestaande bestemmingsplannen in de regio reeds voorzien in de uitbreiding van het huidige aanbod aan recreatiewoningen en of gelet hierop sprake is van regionaal overaanbod van recreatiewoningen. Deze opdracht aan de raad vertoont grote gelijkenissen met de toets die voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen is neergelegd in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Deze ‘laddertoets’ lijkt met deze uitspraak daarom een ruim toepassingsbereik te krijgen.

Bron: ABRvS, 17 juni 2015, 201402853/1/R4

Deel dit artikel via LinkedIn en e-mail